Terminologie

Hier hebben we de termen die gebruikt worden om bespanningen te beoordelen en vergelijken op een rijtje gezet met uitleg wat ze betekenen. Ook gaan we in op de relatie tussen de eigenschappen van de bespanning, en hoe de eigenschappen van een racket van invloed zijn op de bespanning.

Termen snaren

Controle (Control):
Het vermogen om de bal te kunnen plaatsen bij harde slagen. Denk hierbij aan slagen als harde groundstrokes en eerste services, maar ook strakke volleys.

Gevoel (Feel):
Het vermogen om de bal te kunnen plaatsen bij zachte slagen. Denk hierbij aan slagen als dropshots, stopvolleys, tweede services, en hoge en verdedigende ballen.

Power (Power):
Hoeveelheid voorwaartse energie die aan de bal wordt meegegeven bij het verlaten van het blad. Als de snaar de power genereert betekend dit dat deze veel elastisch vermogen heeft waardoor er minder hard geslagen hoeft te worden om de bal verder te slaan. Meer power vanuit de bespanning betekend automatisch minder controle.

Comfort (Comfort):
Het vermogen tot absorberen van de impact en trillingen tijdens het slaan van de bal. Hierbij speelt de soepelheid van de snaar een grote rol. Hoe dikker een snaar, des te meer absorbtievermogen, echter gaat dit ten koste van controle en gevoel. Monofilament snaren scoren altijd slechter qua comfort dan multifilament snaren, denk aan ijzerdraad versus touw.

Spin (Spin of Grip):
Het vermogen om spin aan de bal mee te geven bij het slaan van de bal. Dit kan doordat het oppervlak van de snaar een textuur heeft (slijt de snaar harder van) of doordat de doorsnede van de snaar dunner is (geeft ook meer controle en gevoel).

Duurzaamheid:
Hoeveelheid speeltijd totdat de bespanning doorslijt en de snaar knapt. Hoe gladder de snaar, des te langer gaat deze mee, dit geeft wel minder spinpotentiëel. Hoe dikker de doorsnede van de snaar, des te langer gaat deze mee, dit gaat wel ten koste van de controle.

Spanningsvastheid:
Snelheid waarmee de bespanning de spanning verliest en slapper wordt. Dit gaat zelden lineair, meestal zit er de eerste twee uur wat rek in en dan blijft de spanning een tijdlang op een plateau hangen. Bij een korte spanningsvastheid is de tijd dat de spanning op het plateau blijft korter dan bij een goede spanningsvastheid. Als de spanning verder zakt voelt deze "dood" aan en/of het wordt een "schepnet".

Spanning (Tension):
Hoeveelheid kilo's waarmee de bespanning in het racket op spanning staat. Hoe hoger de spanning, des te meer controle en gevoel, maar des te korter de duurzaamheid en spanningsvastheid. Ook de hoeveelheid comfort en power neemt af bij hogere spanningen.

Termen rackets

Gewicht (Weight):
Slaat op het kale gewicht van het frame, dus zonder een bespanning erin.
Een licht frame zal minder comfortabel zijn (minder materiaal om trillingen te dempen) en minder power genereren maar is makkelijker te bewegen en daardoor beter geschikt voor mensen met korte slagen. Vuistregel is hoe langer je slagen des te meer profijt je hebt van een zwaarder racket.

Gewichtsverdeling (Balance):
Slaat op de afstand vanaf de onderkant van de handgreep van het racket tot het punt waar als het racket vastgehouden wordt deze horizontaal blijft hangen. De waarde vanuit de fabriek is gemeten zonder een bespanning in het frame!
Hoe meer het gewicht richting de top ligt des te makkelijker kan er power gegenereerd worden met een lange slag. Als het gewicht meer richting het handvat ligt is het racket makkelijker te manouvreren, vooral erg nuttig aan het net.

Sweetspot (Sweetspot):
Slaat op locaties in het racketblad waar de bal het beste geraakt kan worden. Elk racket heeft een centrale sweetspot ongeveer in het midden van het racketblad voor de normale slagen. Daarnaast zijn er vaak ook secundaire sweetspots meer richting de top (nuttig bij service) en handvat (meer gevoel), de grootte hiervan is zeer afhankelijk van het frameontwerp.
De sweetspots kun je zelf het makkelijkste ontdekken door een balletje hoog te houden en te voelen waar deze lekker aanvoelt bij het stuiteren op het blad.

Bladgrootte (Headsize):
Slaat op het oppervlak van het racketblad. Grofweg zijn er drie categoriën: Midsize (85~93 sq.in.), Midplus (93~98 sq.in.), en Oversize (98~110 sq.in., alles groter is belachelijk). Een groter blad zal meer power genereren en een kleiner blad meer controle. Ook heeft een groter blad grotere sweetspots waardoor het makkelijker is de bal goed te raken.

Snarendichtheid (Density):
Slaat op het aantal lengte en breedte snaren in een frame. Meest voorkomend is 16x19, hierbij wordt de lengtesnaar 16x in de lengte door het frame gewoven, en de breedtesnaar 19x in de breedte. Bij sommige zwaardere rackets voor gevorderde spelers komt de verdeling 18x20 ook voor.
Hoe kleiner de afstand tussen de snaren des te meer controle, gevoel, comfort, en duurzaamheid er uit de bespanning te halen is. Hierbij wordt wel op power en spanningsstabiliteit ingeleverd.

Lengtesnaren (Main strings) en Breedtesnaren (Cross strings):
Lengtesnaren gaan van de keelkant naar de top van het blad, breedtesnaren staan er dwars op in een geweven patroon. De twee richtingen hoeven niet dezelfde snaren of spanning te hebben, afhankelijk van wat de speler voor techniek heeft en welke speeleigenschappen uit het racket geaccentueerd moeten worden of om de levensduur van de bespanning te verbeteren.

Onderlinge relaties

De combinatie speler - racket - bespanning dient er naar te streven elkaar aan te vullen.

Afhankelijk van de techniek (oog-hand coördinatie, musclememory), atletische vermogen (power en bewegingsvrijheid), en speelstijl (baseline, service-volley, aanvallend, verdedigend) van de speler zal deze een racket kiezen met bepaalde eigenschappen (gewicht, gewichtverdeling, snarenpatroon, extra's).

Om te slagen zal bij het racket een bespanning gekozen moeten worden die het racket aanvult en aansluit op de speelstijl van de speler. Dit kan enige experimentatie vragen totdat de juiste bespanning op de juiste spanning gevonden is.